Een student pleegt zelfmoord, laat een briefje achter waaruit je kunt concluderen dat hij zelfmoord heeft gepleegd omdat hij gepest werd, zijn ouders laten een deel van die brief opnemen in de rouwadvertentie en alle media springen er bovenop.
Zijn middelbare school en zijn huidige opleiding verklaren om het hardst dat ze er nooit iets van gemerkt hebben, van dat pesten. Sterker: de jongen, in opleiding tot docent geschiedenis, wilde stage lopen op zijn oude school, dat bewijst toch wel dat ie zich daar goed voelde?
Ja, het was een einzelgänger. Een solist. Maar het ging goed met hem, of beter: niemand had in de gaten dat het níet goed ging. En: "er was sprake van een warm contact met docenten en medestudenten". (Bron)
De discussies laaien weer op. Pesten is zo erg niet, dat gebeurt overal. De gepeste moet gewoon wat harder worden, dan is er niets aan de hand. Met een goed gesprek los je veel op.
Ik ben zo'n gepeste. Misschien zit u er niet op te wachten, dan klikt u deze pagina maar weer weg. Maar als u wilt weten hoe het voelt, en hoe het werkt, en hoe ik het overleefde, lees dan door. Ook omdat u dan misschien kunt ingrijpen op school, of op uw werk, of in uw vereniging. Want pesten kan overal voorkomen waar mensen zijn. En dat kan veranderen.
Vergeef me als mijn verhaal warrig is. Ik probeer te beschrijven wat mij overkwam, en wat ik ervan leerde. Hier en daar loopt het door elkaar, maar ik ga het niet redigeren.
Omdat ik in september jarig ben, zou ik op mijn vijfde naar (toen) de lagere school kunnen. Wel moest mijn schoolrijpheid getest worden. Wat denken en leren betreft kon ik het prima aan, zo werd ingeschat. Maar ik herinner me nog die dame van de test die bij ons thuis aanbelde, iets zei over de test en eens praten, waarop mijn moeder in een zeldzame woede ontstak en de deur dicht knalde.
Achteraf vermoed ik dat die vrouw misschien iets kwam zeggen over mijn mentale rijpheid voor school. En dat mijn moeder, die zich als adoptiemoeder altijd beoordeeld en veroordeeld voelde, dat opgevat heeft als een afkeurend 'Ú doet het niet goed', in plaats van als een mogelijkheid om hulp te krijgen.
Hoe dan ook, ik ging naar school. Reuze spannend, ik leerde snel lezen, schrijven was moeizamer omdat mijn fijne motoriek waardeloos was. Ik kon niet eens tussen de lijntjes blijven. Maar ik genoot enorm van het leren. Zolang ik in de klas zat, want de pauzes waren een ramp. Ik kreeg de eerste dagen al zoveel opmerkingen naar mijn hoofd, dat ik snel leerde om me in een hoekje terug te trekken, of me zoveel mogelijk bij de aanwezige juf in de buurt op te houden.
Achteraf besef ik dat ik het daarmee erger heb gemaakt. Dat besef drong door toen ik als volwassene - lang, dik, opvallend - ineens doorkreeg waarom ik de ene keer wel opmerkingen naar mijn hoofd krijg, en de andere keer niet. Als ik me goed voel, zegt niemand iets. Ja, mensen mompelen weleens iets over 'Die is dik!', maar dat vind ik niet zo'n probleem. Maar als ik me onzeker voel, krijg ik opmerkingen die te grof zijn om hier te herhalen, en recht in mijn gezicht. Homo homini lupus: de mens is de mens een wolf. Wat afwijkt, is niet 'ons', verdient het niet om als 'eigen' behandeld te worden. En als je bang bent, merken anderen dat. Ze zien het aan je lichaamshouding, ze ruiken het aan je. En ze komen op je af, als aasgieren, haaien, als wolven inderdaad.
In dat opzicht was het advies van mijn moeder als ik weer eens huilend thuis kwam, 'Sla er dan toch ook op!' eigenlijk wel slim. Behalve dat dat niet in mijn karakter zat. En dat dat alleen geholpen zou hebben in het begin.
Het werd steeds erger. Het hielp zeker ook niet dat ik goed kon leren en een wijsneus was, maar als dat het enige was dat 'anders' aan mij was, zou ik niet gepest zijn. Het was een fundamentele kwetsbaarheid, die voor anderen zo zichtbaar was alsof ik een rode lamp op mijn hoofd had.
Het maakte ook al niets meer uit dat schoolreisjes voor mij een drama waren: ik was op het hysterische af bang dat men zonder mij zou vertrekken uit het pretpark of uit het museum of waar we ook maar waren, dus ik verloor de anderen niet het oog. Maar als je om 8 uur vertrekt en om een uur of 5 weer terugkomt, moet je ergens op de dag toch plassen. Door mijn angst durfde ik niet naar de wc, en onvermijdelijk plaste ik bij elk schoolreisje in m'n broek. Geen onzindelijkheid, maar echte doodsangst om vergeten te worden. Als volwassene denk je: 'Tss, zelfs als dat al gebeurd zou zijn, dan had iemand van dat park of museum naar je ouders kunnen bellen, die waren je zo op komen halen'. Maar als kind voelde dat heel anders. (Een psycholoog heeft dat later eens gerelateerd aan fundamentele verlatingsangst, die dan weer verklaard zou worden door mijn adoptie. Het zou kunnen, ik weet het niet.)
Ik modderde door, mijn ouders modderden net zo machteloos door, en er veranderde niets. Of ik niet op sport wilde, stelde mijn moeder voor. Dat zou wel goed voor me zijn, en dan maakte ik vast ook vriendjes. Ik wilde niet. De padvinderij dan? Ik ging op een zaterdagochtend kijken, zag allemaal kinderen in uniform en maakte dat ik weg kwam.
Een knutselclub, probeerde mijn moeder in wanhoop. Dat beviel wel, vermoedelijk ging dat vooral goed omdat het pakweg 10 meiden waren met 2 volwassenen, in 1 ruimte, elke week een avond. Vrienden maakte ik niet, maar dat deed niemand: we waren allemaal met onze eigen projectjes bezig.
's Zomers was er via die club een zomerkamp. Ik moest erheen van mijn moeder, hoewel ik de bui voelde hangen.
Met een grote groep meiden uit diverse plaatsjes in de omgeving zaten we in een soort jeugdherberg bestaande uit diverse barakken. Ik weet niet of u weet hoe dat gaat, dus ik zal het beschrijven: onderling vormen zich clubjes en kliekjes en eeuwige vriendschappen voor de duur van het kamp, meestal een week. Vanaf de tweede nacht zijn de vriendschappen zo hecht (of is misschien de angst voor het donker zo groot) dat de meiden twee aan twee hun slaapzakken aan elkaar ritsen en gezellig samen slapen, gewoon, omdat ze eeuwige vriendinnen zullen zijn. Behalve ik natuurlijk. Ik lag wakker op mijn bed, in mijn eentje, wensend dat ik thuis was.
Het pesten viel mee, vooral omdat we continu beziggehouden werden, maar de eenzaamheid was enorm. Na een paar dagen kon ik 's nachts niet meer ophouden met huilen, ik kroop uit bed, zocht de kampleiding op en probeerde al snotterend uit te leggen wat er nou toch mis was. Ik kon er niet goed woorden voor vinden, en uiteindelijk jankte ik het uit: 'Niemand houdt van me!'. De kampleidster was geschokt, wist duidelijk niet wat ze ermee aan moest, en sprak de onsterfelijke woorden: 'Maar de here Jezus houdt toch van je?' Waarop ik in een peilloos diep gat viel. Want thuis had ik geleerd dat die niet bestond, ofwel: er hield inderdaad niemand van me! Als ze domweg een arm om me heen geslagen had, was ik waarschijnlijk gekalmeerd. Maar zij had duidelijk geen ervaring met kinderen die zo buiten de boot vielen, en dat valt haar niet kwalijk te nemen. Ze zal oprecht gedacht hebben dat haar opmerking een troost was.
Ik ging terug naar bed, bevestigd in mijn gevoel dat ik alleen op de wereld was.
Op school ging het steeds slechter. Daar was een nieuwe jongen gekomen, M. - M. was een probleemjongen die al van vele scholen gestuurd was, een paar jaar ouder was dan de rest, een jongen die in de derde klas lagere school rondliep met een mes en vele tientjes op zak. Met één blik stelde hij vast wie zijn slachtoffer zou zijn, en wie de meelopers. Die laatsten, dat waren de jongens die eigenlijk wel de baas wilden spelen maar daar niet genoeg voor in huis hadden. Maar als M. ze opjutte, dan durfden ze wel. Ik kwam steeds vaker thuis met blauwe plekken.
Eenmaal in de vierde klas was M. alweer van school af, door naar een volgende school. Maar de meelopers waren er nog. En - hoewel ik nu nog steeds niet precies weet waarom - de meester van die klas begon me ook af te zeiken. Het was een man die nu niet meer voor een klas zou mogen staan: elke zaterdag mochten (bijna) alle jongetjes van de klas op zijn zolder met modeltreintjes spelen, in hun onderbroek. Destijds, jaren zeventig, werd dat als excentriek maar onschadelijk beschouwd, hij deed toch niks?
Hoe dan ook, op een dag kwam het zo ver dat hij zo kwaad op me was dat hij me tussen de middag op school opsloot. Ik durfde niet weg te gaan door een raam, ik durfde niet op het kantoor naar mijn moeder te bellen, ik was bang, ik wist dat ik enorm op mijn donder zou krijgen van mijn moeder omdat ze ongerust zou zijn, en ik wist niet wat ik fout gedaan had. Na een tijdje zakte de angst en besefte ik dat de juf van de derde altijd langsfietste als ze haar kind had opgehaald. Het raam opendoen en roepen zou toch niet verkeerd zijn? Ik stond op de loer, en toen de juf langskwam, riep ik naar haar. Zij kwam gelijk het schoolplein op, verbijsterd, en deed de deur open. Direct daarna arriveerden de meester, om me toch maar te bevrijden, én mijn moeder. Mijn moeder was te kwaad om iets te zeggen nadat ik verteld had wat er was gebeurd en de juf had bevestigd dat ze me net uit de gesloten school had gehaald, en ze hield me die middag thuis.
Na de grote vakantie ging ik naar een andere school. Een mooie nieuwe start dacht mijn moeder, ik twijfelde daaraan. Hetzelfde effect: leren ging prima, sociaal ging het niet. Extra bonus: op de route huis-school-huis lag een huishoudschool, en al heel snel bleek dat daar een oudere zus van een klasgenoot op zat. Die zus wachtte me op, deelde een paar flinke klappen uit en liet me dan verder fietsen. Later stond ze er met vriendinnen. Weer hetzelfde: een bullebak begint, maar anderen doen mee. En die anderen, dat zijn degenen die later zullen zeggen: 'Het viel toch wel mee? Wij deden eigenlijk niks'.
Het kwam erop neer dat mijn moeder me naar school bracht, en dat een meester mee fietste naar huis. Puur voor mijn veiligheid.
Op de middelbare school ging het iets makkelijker, vooral omdat mensen daar erg met hun eigen dingen bezig waren. Er waren groepjes, daar viel ik buiten, maar er waren meer buitenstaanders, en het kwam niet zo vaak meer voor dat in in elkaar geslagen werd. Bespot wel, maar dat was al zo gewoon voor me dat ik daar wel mee kon leven - of beter: ik overleefde.
Uiteindelijk ging het mis. In mijn hoofd. Ik zag het al vanaf de lagere school niet voor me: je ging naar school, en dan een vervolgopleiding of studeren, en dan werken, dan trouwen, en dan? Thuisblijven met de kinderen? Waar had je dan voor geleerd? Of net als mijn vader een baan die hij niet leuk vond en die elke dag hetzelfde was? En hoe zat dat eigenlijk met dat trouwen, 'de mooiste dag van je leven'? Dan was de rest dus minder mooi, dan kon je dat trouwen ook maar beter uitstellen zodat je nog iets had om je op je verheugen.
En die opleiding, wat wilde ik? Ik was dol op boeken, daar wilde ik wel iets mee. Maar toen ik van de middelbare school kwam, was ik 15, met een MAVO-diploma, ik kon wel veel meer maar ik bracht het niet op.
Mijn moeder wist wel wat: de verpleging, daar was altijd werk in. Dan kon ik mooi de INAS doen (een schakelopleiding), als die af was was ik 17 en oud genoeg voor een opleiding in de verpleging.
Ik zag het niet zitten, maar op dat moment in mijn leven zag ik niets meer zitten, dus vooruit maar.
We kregen lessen levensbeschouwing, en tijdens een les kon het me echt helemaal niets meer schelen en zei ik dat ik regelmatig aan zelfmoord dacht. Dat ik nog geen manier had gevonden die én zeker was én zo min mogelijk ellende voor anderen zou geven. Maar dat ik die vast wel zou vinden.
Groot alarm overal. Een hectische week volgde, met allerlei gesprekken en gedoe, en toen het stof wat neerdwarrelde, vond ik mijzelf terug in een opvanghuis, op een wachtlijst voor opname op een jeugdpsychiatrische afdeling, en intussen een wekelijks gesprek bij (toen) het MOB.
Belachelijk, want ik was niet gek. Ik zag alleen maar heel scherp dat de toekomst niks voorstelde. Maar ja, als ik niet naar mijn gesprekken ging, kreeg ik zo'n gezeur aan mijn hoofd, dat ik maar ging.
Een half jaar later verhuisde ik naar Den Haag. Daar had ik al 'intakegesprekken' gehad, en het oogde allemaal wel best. Tot de dag dat een leider van het tehuis me wegbracht, in zijn Renault 4 vol met mijn spullen. Iedereen was naar therapie, op één meisje na, dat er niet goed genoeg aan toe was. Dat kon ik zien: ze zat van boven tot onder in verband waar op sommige plekken bloed doorheen sijpelde, en ze deelde me opgewekt mee dat dat was omdat ze 'gekrast' had. Ho even! Zo gek was ik niet! Daar hoorde ik toch zeker niet bij! En dit was dan nog de 'beste' groep? Man man waar was ik terecht gekomen?
Er waren een aantal therapieën, waarvan een deel als 'licht' gold (creatieve therapie, muziektherapie), en een deel als 'zwaar' (groeps-psychotherapie, psychomotore therapie [PMT], psychodrama). Daarnaast werd elke dag die dag besproken, en elke week was er 1 middag waarin 1 persoon uit de groep centraal stond, die kreeg een rapportage van de therapeuten, van de groepsgenoten, en moest zelf ook beschrijven hoe z/hij zelf vond dat het ging, waaraan gewerkt moest worden, wat de doelen waren in de komende periode enzovoorts.
Achteraf gezien kan ik zeggen dat die opname, van iets meer dan een jaar, mijn leven gered heeft. En dat is niet overdreven.
Uiteraard werkt alles samen: zonder het groepsproces zie je de dynamiek onderling niet. Ineens besef je dat wat je het meest stoort in andermans gedrag, vaak die trekjes zijn die je zelf ook hebt. Je vindt iemand best aardig maar ook eng, omdat diegene zich in sommige opzichten precies zo uit als je moeder. Je loopt keihard tegen dezelfde grenzen en problemen op, maar dan in een redelijk veilige setting, waar desnoods ingegrepen kan worden door mensen die daarvoor geschoold zijn - al kunnen ze dat niet allemaal even goed, want het zijn ook maar mensen.
Je ontdekt het fenomeen dat een groep pubers zijn mond absoluut niet kan houden, tenzij een psychiater de psychotherapie begint met 'Wie heeft er wat in te brengen?', waarna een langdurige, nerveuze, doodse stilte valt.
Wat ik me nog goed herinner, zijn de PMT-sessies. Altijd eerst wat losse oefeningen, dan vaak een paar personen die centraal stonden. Ik weet nog dat er ooit een grote trampoline stond, waar ik op moest gaan liggen. Vervolgens moest ik zeggen wie ik het minst vertrouwde uit de groep. Ik koos iemand die ik wel redelijk vertrouwde, want no way dat ik X die ik niet vertrouwde zou noemen, wie weet wat er ging gebeuren! Degene die ik noemde, moest op de trampoline heen en weer springen. Dat was tenminste het idee, en ik moest er dan maar op vertrouwen dat die persoon niet bovenop me zou springen. Omdat ik me volstrekt niet kon ontspannen, stuiterde ik bij de eerste sprong regelrecht van de trampoline af, en ik weigerde er weer op te klimmen.
Uiteindelijk werd besloten dat ik individuele PMT zou krijgen. De een-na-laatste keer herinner ik me nog erg goed. Ik associeer het altijd maar met het kraken van een noot, waarbij ik de noot was.
Stel je een gymzaal voor, twee therapeuten en een bange puber. We gingen een 'vertrouwensoefening' doen: ik stond aan de ene kant van de zaal, therapeute C. aan de andere kant, therapeut R. stond bij de deur. C. zou steeds een stapje dichterbij komen, en ik moest het dan aangeven als ik 'spanning' voelde omdat ze te dichtbij kwam, dan moest ik 'stop' zeggen. Eigenlijk voelde ik die al toen ze drie stappen had gezet, maar ik wilde me niet aanstellen, dus ik verbeet me.
Toen C. halverwege de zaal was, piepte ik 'stop'. Maar ze kwam gewoon dichterbij. Ik keek verwilderd om me heen, maar nee, R. stond nog bij de deur, geen ontsnappen mogelijk. C. bleef dichterbij komen en ineens had ik het: ik ging zitten. C. ging ook zitten en ik wilde net opgelucht ademhalen, toen zij al wiebelend nog steeds dichterbij kwam. Nog een keer STOP zeggen hielp ook niet.
Even later zaten we knie aan knie. Ik was witheet: ik moest toch stop zeggen? En dan luisterde ze niet! Maar ik liet het niet merken. Tot C. haar armen om me heen sloeg. Ik sprong overeind en begon te schreeuwen. R. vroeg hoe ik me voelde. Ik ging woest tekeer over grenzen aangeven en dat dat genegeerd werd als ik dat deed en dat ik Heel Kwaad was. R. vroeg heel rustig: 'Waarom huil je dan?' En verdraaid, ik was hard aan het huilen! Daar had ik niets van gemerkt. Ik stortte weer op de grond, heb een hele tijd enorm zitten huilen, met de armen van R. en C. om me heen, en dat luchtte op. Alsof er een abces opengebarsten was.
Later liep ik terug naar het huisje van mijn groep. Ik wilde me eerst wat opknappen zodat ze niet zouden zien dat ik gehuild had, maar ik besloot dat ze dat best mochten merken. En tot mijn grote verbazing werd ik opgevangen: 'Ga zitten, wat is er, vertel eens, ik maak even thee voor je' - wat een warm bad.
Het was een complete levensles: laat zien dat je kwetsbaar bent, en (sommige) mensen vangen je op. Doe alsof je onkwetsbaar bent, en mensen blijven jennen, als een tandarts op zoek naar een zere plek.
Ik ben nu bijna 30 jaar verder. Van bepaalde mensen in mijn omgeving weet ik vrijwel zeker dat ze het beste met me voor hebben. Of beter: ik wéét dat wel, maar ik durf het nog altijd niet te geloven. Mensen die me zomaar een kaart sturen voor m'n verjaardag? Die langskomen, me uitnodigen, kortom: eigenlijk al die dingen die voor veel mensen heel normaal zijn. En toch blijft diep van binnen dat stemmetje roepen: 'Pas op! Kijk uit!' De angst blijft dat mensen zeggen op een feest te komen en dan stiekem onderling, hahaha, zullen afspreken met z'n allen lekker niet te komen. Ik wéét dat dat niet gebeurt. Mijn vrienden zijn me dierbaar, extra omdat ik het zolang zonder heb moeten doen en nog steeds wen aan de luxe. En toch kan ik niet geloven dat ze van _mij_ houden. Omdat ik ergens diep van binnen niet genoeg van mezelf houd. Verstand en gevoel spreken elkaar tegen in dit geval.
Ik heb geluk gehad. Ik kreeg hulp toen ik echt niet meer verder kon. Dat was op een punt waarop mensen in mijn omgeving me zouden hebben beschreven als een kind dat graag alleen was, liefst zat te lezen, maar verder niet zoveel problemen had. Juist omdat ik me al zo in mezelf had opgesloten, dat mensen niet meer konden zien hoe slecht het eigenlijk ging.
Dat kwam niet alleen door het pesten, want het pesten werd deels veroorzaakt doordat er al iets mis was. Het pesten maakte het wel veel erger. En het maakte het ook onmogelijk voor mij om het zelf op te lossen.
Het zorgt ervoor dat ik nog altijd boos word als mensen zeggen: 'Ach, pesten hoort erbij'. Dan heb je iets niet begrepen. Plagen hoort erbij. Plagen maakt deel uit van een natuurlijke groepsdynamiek, en als die groep gezond is, is steeds een ander de 'pineut'. Pas als het structureel is, gericht op één persoon, en vanuit een soort groepsgevoel 'jij hoort niet bij ons en dat zullen we je even goed duidelijk maken', dan is het pesten. Plagen is juist de bevestiging dat je er wel bijhoort.
Iemand die lang gepest is, kan later min of meer genegeerd worden. Dan is er geen sprake meer van pesten zoals mensen dat kennen: opmerkingen, fysiek geweld, uitlachen. Maar iemand kan zich dan intussen, net zoals ik destijds, zo ver in zichzelf teruggetrokken hebben dat er geen weg meer terug lijkt, of vooruit, of opzij. Dan verbaast het de omgeving soms dat iemand over zelfmoord denkt, of dat die persoon zelfmoord pleegt. Maar zoals je ook in de brief van die jongen leest, gaat het dan allang niet meer om het nu. Als je klem zit, als je geen kant meer op kunt, dan kan zelfmoord de enige optie lijken. Juist de momenten waarop het even beter lijkt te gaan, zijn dan gevaarlijk. Als je even uit de put omhoog kijkt, en beseft dat je niet genoeg kracht hebt je aan die rand omhoog te trekken, dat je onvermijdelijk weer zult terugvallen. Waarom zou je jezelf dat aandoen? Nog jaren ellendig wachten op de dood die toch wel komt?
Dat klinkt erg somber. Maar zo kan het voelen als je depressief bent. En dat is vaak juist niet goed zichtbaar voor de omgeving - want z/hij was altijd al stil, altijd al teruggetrokken.
Hou een oogje open voor zulke mensen. Probeer vooral je hart open te houden voor zulke mensen.
Ik leef mee met de ouders en de andere achterblijvers van die jongen. Maar ik kan zijn daad begrijpen.
Het zou mooi zijn als dit drama aanleiding is om eens na te gaan hoe we met elkaar omgaan. Waarom kiezen we er voor om kwetsbare mensen uit te stoten? Om mee te lopen met de groep?
Denk na als mensen geplaagd worden: is het echt grappig? Is het niet steeds dezelfde persoon? Want inmiddels heb ook ik ontdekt dat het zo makkelijk is om mensen te pesten, dat je er oh zo makkelijk in meegaat als anderen beginnen - waarbij vaak niet eens helemaal duidelijk is wie er precies begon - en dat maakt dan weer dat mensen later zeggen: 'Ik een pester? Nee joh, die persoon hoorde er niet zo bij, maar gepest? Welnee'. Het roedel stort zich tegelijkertijd op de prooi. De prooi moet sterker gemaakt worden, het roedel moet stoppen met meelopen.
Gepest worden maakte mij eenzaam, bang, wantrouwig. Dat is allemaal veel minder (of eigenlijk: beter) geworden. Mensen die me nu leren kennen, willen soms niet eens geloven dat ik vroeger gepest werd. Ik heb het overleefd. Littekens op de ziel zie je niet van buiten. Maar ze zijn er wel, en ze gaan, net als littekens op je huid, nooit meer weg.
Mijn leven had ongetwijfeld makkelijker kunnen zijn. Maar misschien had ik dan minder goed beseft wat de waarde is van een kaart, een telefoontje, van iemand die je nauwelijks kent die een grappig cadeautje komt brengen, van mensen die besluiten dat hun baby bij jou veilig is. Daar ben ik dankbaar voor.
Dit kwam op Twitter voorbij: 10 signalen van pesten - erg herkenbaar in het geval van kinderen die gepest worden, en misschien een eye opener voor ouders/leerkrachten.
11 opmerkingen:
Geen kaartje maar een berichtje. :) Mag ik je bedanken voor je openheid en doorzettingsvermogen? Je bent een mooi mens!
blij dat ik in je TL mag vertoeven..
liefs x
Wederzijds ;-)
Wow. Dit moet iedereen lezen.
((((hippo)))
herkenbaar, bedankt voor t zo netjes beschrijven hoe t voelt
Wat heb je dit treffend en goed beschreven. Ik ben er stil van. Door je levensverhaal en je openhartigheid wordt zo goed duidelijk hoeveel impact pesten kan hebben op je leven. Hoeveel pijn het doet, soms ook nog lang nadat het gebeurd is. Ik herken veel in je verhaal. Dankjewel voor het delen. Liefs, Mieke
Aangrijpend verhaal.
We hebben er nooit aan getwijfeld: onze baby was in goede handen...
Hug, Erwin
Erwin: ik denk niet dat jullie je konden voorstellen wat dat me deed - nogmaals dankjewel daarvoor.
Ademloos gelezen.
Super stoer hoe je dit in woorden hebt kunnen zetten. X
Bedankt voor je openheid. Ook ik ben veel gepest vroeger, dat komt nog steeds terug in mijn omgang met mensen nu.
Een reactie posten