maandag, januari 21, 2002

Stukje van Puck zette me, zoals vaak, aan het terugdenken.
Die vrijdagochtendtherapie. Tien verwarde pubers, één onzekere psychiater-in-opleiding en één psychiater die klein van lijf en ruim van ego was en niet wist dat wij allemaal wisten dat hij door één van ons in een hardcore homo-SM-club was gezien.
Kamertje stroomt vol, we kakelen ons suf alsof we elkaar niet de hele week al zagen, psych zegt: wie heeft iets in te brengen.
Doodse stilte. En meer stilte. En nog langer.
Aktief zwijgen bestaat, naast stilte, vooral uit: frutselen met de handen, gefascineerd naar het plafond staren, nog eens wat verder onderuit zakken, wiebelen met een voet, testen hoever de stoel achteruit kan zonder om te gaan, elkaar niet aankijken.
De eerste die begon te giechelen omdat hij of zij de stilte niet langer droeg, brak de ban.
Anderhalf uur duurde de psychotherapie. Twintig minuten zwijgen, een uur zwatelen over allerlei niet zo ter zake doende dingen, en dan tien minuten waarin ècht iets besproken werd.
Ik heb zelf meer gehad aan psychomotorische therapie (PMT), juist omdat ik me daar nergens uit kon praten. Die PMT zorgde ervoor dat ik langzaamaan de muren om me heen kon afbreken.

Geen opmerkingen: