In de trein terug vond ik een plekje in een halfgesloopte werkcoupé: asbakken op de grond, rugleuning in het bagagerek, alles volgekladderd en -gesmeerd, en overal lege blikjes en snoepverpakkingen. Ik hoefde maar een klein stukje, dus vooruit maar. Even later stapte er een zeer keurige oudere heer binnen, die om zich heen keek en moest lachen toen ik zei dat je wel kon zien dat het een erg drukke dag was geweest. Weer iets later kregen we gezelschap van een wat minder keurige middelbare mevrouw - ik schatte haar in op een vrouw die nog niet zo lang een zware tijd te boven was en nog geen puf had om zich druk te maken om hoe ze eruit zag: slonzig, moe en verdrietig. Iets aan haar wekte de indruk dat ze vroeger wel veel zorg aan haar uiterlijk besteedde. De vierde persoon in ons hok was een ernstig alternatieve jonge meneer met hoed en een t-shirt met een oud, heel oud automerk erop geprint. Een keurige heer, een verdrietige vrouw, en een alternatieveling. En ik. Ik verbaasde me over de combinatie, des te meer omdat de drie anderen direct in een zeer geanimeerd gesprek verwikkeld raakten, over hun werk bij de junkie-opvang. Als ik ze op het eerste gezicht had moeten indelen, had ik ze ingeschat op zakenman, ex-verslaafde en kunstenaar. Misschien waren ze dat ook wel. Maar het was mooi om te ontdekken dat iets ze bond, dat ze op een bepaalde manier bij elkaar hoorden, hoe verschillend ze ook waren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten