Ik stond aan een klein riviertje met iemand die er soms wel en soms niet was. Er was een klein baaitje en dat klopte niet: er lagen stenen, in een soort zandkleurig geel, maar het waren stenen die eruit zagen alsof iemand net een rots aan stukken had gehakt: scherpe randen, brokken, flinters, en toen we erover heen liepen was het ook scherp aan de voeten. Bij een rivier hoort zand, of afgeronde keien, of bagger.
Naast het riviertje was een weide die donkerrood zag van een kruid dat er groeide, dat een zoet-kruidige geur afgaf. De kleur leek op die van bloeiende zuring, maar dat was het niet. In de weide bevonden zich ook plekken die duidelijk natter waren dan de gebieden eromheen.
Nog verder naar achter was een naaldbos, wat ook niet klopte, want dat zou zandgrond betekenen en die nattige weide lag op dezelfde hoogte als het naaldbos, dus waarom zou daar zandgrond zijn en hier iets wat meer op veen leek?
Ik liep door richting het bruggetje over de rivier. Daar zag ik dat het water nogal leeg was: helder, maar geen plant die er in groeide. Wel wat vissen, zo groot als een hand, donker van boven en licht van onder zoals dat een slimme vis betaamt. Opzij hadden ze een soort lichtgevend zilveren streep, en omdat ze nogal wild zwommen zag je steeds een soort bliksempjes oplichten in het water.
Toen ik me omdraaide om verder te lopen, kwamen er twee pinguïns aan. Echte pinguïns, hoewel niet van een bekende soort, ze leken getekend maar ze waren echt. Ze waren ook nogal in zichzelf gekeerd, dus ik liet mijn idee varen om te vragen of ze hulp nodig hadden: ze leken het niet te warm te hebben, ze waren gewoon onderweg. En dat was ik ook, alleen dan de andere kant op.
Waarop ik wakker werd en me lang afvroeg wat die lege rivier, dat vreemde landschap en die pinguïns nou betekenden.
Maar het was fijn om te lopen, zelfs al was het maar in een droom.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten