Stephan Sanders schreef in zijn column in VN (ja, het is weekend, dan kom je aan de bladen toe) een betoog dat er ruwweg op neerkwam dat veel buitenlandse jongeren klemzitten tussen ouders en maatschappij. Dat die als kind niet tegen hun ouders op kunnen kijken als ze bijvoorbeeld als zevenjarige voor pappa moeten vertalen bij de huisarts, dat ze zowel kind als mentor van ouders zijn. Dat die ouders dus geen gezag hebben kunnen uitoefenen, en zo'n jongere dat gezag dan van niemand meer pikt.
Maar zou dat de reden zijn? In dat geval hebben we het ook deels aan onszelf te danken: de gastarbeiders waren welkom om te werken, en we gingen er vanuit dat ze ooit wel weer op zouden hoepelen. Dus Nederlands leren was nergens voor nodig.
Toen mijn ouders naar NZ vertrokken in 1952, werd er van hun verwacht dat ze ASAP Engels zouden leren - ook omdat ze geen gastarbeiders waren maar emigranten. Cynisch genoeg zijn veel van die emigranten wel teruggekeerd naar hun land van oorsprong.
Als Sanders gelijk heeft, zou het probleem zichzelf moeten oplossen. Het grootste tuig draait de bak in en/of moordt elkaar uit, en de groep die prima functioneert, krijgt vanzelf de overhand en wordt dan net zo gewoon als bijvoorbeeld de Indonesiërs, Surinamers, Molukkers en Spanjaarden. Die hebben ook allemaal nog hun eigen subcultuur, maar die staat participatie in de maatschappij niet in de weg.
De vraag is alleen wat we in de tussentijd doen. En hoe het zal verlopen met de groep die zich wèl misdraagt, maar uit handen van justitie en hulpverlening weet te blijven. Als zij een gezin vormen, hoe zullen hun kinderen zich dan ontwikkelen?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten