Ik zit buiten, tis ook zonder zon nog 23 graden. Tijger zit onder de coniferen, een vogel landt ergens bovenin een conifeer, en Tijger jumpt twee meter omhoog en gaat dan zitten loeren, wiebelend op een vrij dunne zijtak.
Ik zie hoeveel dooie takjes er aan de binnenkant van die coniferen zitten, en besluit er maar eens wat weg te halen.
Ik zet de biobak, die in de weg staat, opzij. Eronder vandaan komt een pad van een centimeter of tien, en een hele kudde padjes van 3 tot 4 centimeter. Ik spoor ze aan iets verderop te gaan zitten, met een verlept varentakje. Intussen is poes alweer naar beneden, en ze maakt aanstalten voor een lekker potje paddenhockey. Ze wéét dat ze niet lekker zijn, maar leuke speeltjes blijven het wel.
Als ik de kat heb weggestuurd en de padden zich stil houden, duik ik echt tussen de coniferen en knip veel van die dooie takjes weg die zo rafelig zijn. Oude takken zijn glad, de jonge takjes hebben ribbeltjes, die vrij scherp zijn.
Als ik uit de coniferen kom, zitten mijn armen vol krassen, en mijn hoofd en schouders zitten vol met knalgroene rupsen. Ik hang de rupsen weer in de conifeer, geef de kat op haar donder omdat ze weer wil hockeyen, en blaas maar even uit.
Een derde van de biobak afgevuld met takken en takjes, maar echt verschil zie je niet.
Als de kat wéér gaat hockeyen en niet eens meer op mijn geroep reageert, mik ik een kopje water naar haar. Dat werkt vrij goed.
Wie goed doet, goed ontmoet. Wie een kat nat gooit, zal natregenen - inmiddels drupt het en zit ik dus binnen. Te hopen dat die padjes zo snugger zijn zich weer onder de bakken terug te trekken.
Ik zie eruit of ik met de kat gevochten heb, vol met schrammen, maar ook vol groene vlekken. En ik ruik doordringend naar die citroengeur van een van de coniferen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten