Armoede treft vooral allochtonen
DEN HAAG - De armoede in Nederland is de laatste jaren toegenomen. Dit jaar moeten ruim 680.000 huishoudens rondkomen met een laag inkomen. Dat zijn er 100.000 meer dan in 2002. De armoede treft vooral allochtonen.
Dit blijkt uit de Armoedemonitor 2005 die het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dinsdag hebben gepubliceerd. Het goede nieuws is dat SCP en CBS verwachten dat het aantal huishoudens met een laag inkomen in 2006 afneemt. Wel vrezen de bureaus dat de armoede de komende decennia verder "verkleurt".
Het aandeel huishoudens met een laag inkomen lag in 2002 nog op 8,8 procent. Dat jaar bereikte zij het laagste punt sinds 1985. De lage-inkomensgrens kwam in dat jaar voor een alleenstaande uit op 850 euro netto per maand. Nu heeft 10,5 procent van de huishoudens een laag inkomen. Bij allochtonen ligt dat echter veel hoger.
Bij Turkse, Marokkaanse en Antilliaanse groepen hadden ongeveer drie op de tien huishoudens in 2003 een laag inkomen. Dat is vier maal zoveel als bij autochtonen. Bij Somalische, Afghaanse en Irakese huishoudens is het zelfs een op de twee.
SCP en CBS vrezen "een verdere etnisering" van de armoede in de toekomst. Zij wijzen erop dat het aandeel minderheden groeit.
Bovendien hebben de oudere allochtonen vaak minder AOW en/of pensioen opgebouwd. Het risico bestaat dat de groep armen straks voor een groter deel bestaat uit vergrijsde, laagopgeleide, betrekkelijk slecht geïntegreerde allochtonen, die bij elkaar in de buurt wonen. "Zeker in het licht van de etnische wrijving van de laatste jaren is dat geen aanlokkelijk perspectief." Andere 'risicogroepen' zijn eenoudergezinnen en huishoudens met een uitkering. Van de kinderen onder de achttien leeft 12,5 procent in een huishouden met een laag inkomen. Dat is fors hoger dan het gemiddeld van 9 procent voor alle personen. Het gaat in totaal om 430.000 kinderen.
Steeds meer huishoudens hebben moeite rond te komen. Vorig jaar was dat 13 procent, tegen 8 procent in 2001. Voor huishoudens met een laag inkomen geldt dat nog veel sterker. Bijna een op de tien zegt schulden te moeten maken. In 2002 was dat nog een op de twintig. In de lage-inkomensgroep zeggen vier op de tien minder geld te hebben dan zij zelf minimaal noodzakelijk vinden.
De positie van ouderen heeft zich de laatste vijftien jaar gunstig ontwikkeld. Onder 65-plussers is het percentage huishoudens met een laag inkomen lager dan bij mensen die nog niet met pensioen zijn. In 1995 was het percentage lage inkomens onder 65-plussers nog hoger dan bij de groep 18- tot en met 64-jarigen (21 procent tegenover 14 procent). In 2003 was dit andersom (7 procent tegenover 11 procent). Dit komt onder meer doordat de 65-plusser extra belastingaftrek geniet. Daar staat tegenover dat een laag inkomen onder 65-plussers wel vaker langdurig is dan bij jongeren.
Onder werkenden komt niet veel armoede voor (ruim 5 procent). Maar bij zelfstandigen is dat anders. Bij hen loopt het aantal huishoudens met een laag inkomen tussen 2001 en 2003 op van 11 procent naar 16 procent.
In 2006 neemt de armoede naar verwachting weer iets af. Dan moet 9,7 procent van de huishoudens het doen met een laag inkomen. Daarmee is de armoede terug op het niveau van 2003.
(Bron)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten